Face to Face: Na 4500 uitvaarten neemt Meindert Heslinga afscheid: “Het láátste moet goed”

grootsneek
Afbeelding

Als een Sneker het heeft over Talitha Koem is er vrijwel meteen de associatie met het ‘definitieve afscheid nemen van een dierbare’.  Immers, Talitha Koem is de naam van het uitvaartcentrum aan de Harste in Sneek. Voor ons was het de plek om af te spreken met Meindert Heslinga (Workum, 1956), uitvaartbegeleider van ongeveer 4500 afscheidsceremonies. Nu heeft Hegemer Heslinga zelf afscheid genomen. Van zijn bijzondere beroep, wel te verstaan. Een persoonlijk verhaal over zijn leven en uiteraard ook over de dood.

Wanneer begon jouw leven?

“Op 28 januari 1956 in Workum als zoon van Sietse Heslinga en Tine Postma. Ik heb een oudere broer en een jongere zuster, ik zit er mooi middenin. Mijn ouders hadden eerst een gemengd boerenbedrijf: vee en landbouw. Later is het naar vee overgegaan en het was de bedoeling dat ik later thuis de opvolger zou worden. Ik ging na de lagere school naar de lagere en de middelbare landbouwschool en volgde ook cursussen in die richting. Maar het leven loopt wel eens anders dan je denkt en vooruit kunt zien.”

Hoe verliep het leven anders dan gedacht?

“Ik was achttien jaar toen ‘mem’ ziek werd en ik kon ‘it spul’ overnemen. Ik wilde mijn opleiding niet afbreken en de boerderij overnemen. Ik zag dat niet zitten om zo jong al die verantwoordelijkheid op mij te nemen. Ik heb de middelbare landbouwschool afgemaakt en vertrok voor een half jaar na Canada, waar ik bij een boer aan het werk ging. Ik wilde van de wereld genieten, het avontuur tegemoet.”

In wat voor gezin groeide jij op?

“Het was een degelijke ‘húshâlding’, ouderwets. Mijn vader was vrijzinnig hervormd en moeder gereformeerd. Op zondagen was het een absolute rustdag bij ons thuis; we mochten weinig doen. Het melken werd gedaan, maar verder was het ‘schluss’. We hadden een rooms-katholieke buurman die ’s morgens naar de mis ging en ’s middags ‘skodzje en it hea oppakke’. Op maandag regende het en zaten wij in het water ‘te griemen’.  Het waren de vijftiger en zestiger jaren en de meeste boerengezinnen in Workum leefden op deze manier. Als ik later met de maten op stap ging, dan moest ik om twaalf uur ’s nachts thuis zijn. Had het lef niet om na twaalf uur binnen te komen, dan was de deur wel eens dicht. Gelukkig stond de deur van het hok open, waar de auto stond en daar ‘joech ik my del’. Verder was de sfeer bij ons thuis goed, maar ook niet meer dan dat. Ieder was bezig met z’n eigen dingen. Er heerste geen echte warmte.”

Had de ziekte van jouw moeder invloed op je jeugd?

“Mem was geestelijk ziek; ze heeft een aantal keren op afdeling P van het Sint Antonius Ziekhuis in Sneek gezeten. Ze vond het leven moeilijk en haar geestelijke gezondheid heeft misschien wel in de weg gestaan om haar als mem te geven zoals ze ongetwijfeld wel wilde, maar niet kon. Het is de reden dat ik al vrij snel op mijzelf gaan wonen.”

Wat ging je na het halfjaar Canada doen?

“Ik had niet het gevoel dat ik thuis nog echt welkom was; ik ben nog even ergens in de kost geweest en al vrij snel getrouwd met Janny Lootsma. Dat was in 1978. We woonden zes jaar ‘op Loaiïngea’, waar we twee dochters kregen, Jitske en Nynke. Later hebben we een huis in Bozum gekocht, waar we nog elf jaar woonden. Vervolgens verhuisden we naar Sneek. Daar werd de thuissituatie moeilijker en zijn Janny en ik in 1998 uit elkaar gegaan. Het is jammer dat het zo is gelopen. De kinderen zeiden later: ‘Het is beter dat jullie uit elkaar zijn gegaan; we hadden daardoor meer aan jou en mem.’ We waren uit elkaar gegroeid.

Ik zat toen al in de uitvaartbranche en ik werkte dag en nacht. Letterlijk. Ik reed op een ander spoor dan Janny. We vervolgden elk onze eigen wegen. Ik ben een poosje alleen geweest en heb de draad later weer opgepakt. Ik weet wel dat het geen feestje is als je als man en vrouw uit elkaar gaat. Wat er was, is er niet meer. Laten we het daar maar op houden. In 2003 kwam ik tijdens mijn werk mijn huidige partner Gerda tegen. Haar man overleed en ik verzorgde de uitvaart. Normaal gesproken knoop je geen relatie aan met iemand die je onder die omstandigheden ontmoet. Maar het liep letterlijk zoals het liep. We deden samen aan de Slachtemarathon mee. Zo is het gegroeid.”

Hoe zag jouw werkzame leven eruit?

“Ik ben opgeleid om boer te worden, kreeg de kans maar het liep anders, zoals ik al vertelde. Nadat ik terugkeerde uit Canada ging ik eerst veertien maanden in militaire dienst en werd ‘hospik’; bij de geneeskundige troepen dus. Dat was in Havelte. Vrij rap nadat ik uit dienst kwam zijn we getrouwd en verdiende ik de kost als ‘meunsternimmer’ en boerenarbeider. We hebben het dan over begin tachtiger jaren. Zelfstandig boer worden was echt niet mogelijk; daarvoor had ik het geld niet. Toen de boer waar ik werkte het financieel niet meer rond kon krijgen, solliciteerde ik bij kistenmaker Van Solkema in Sneek. Heel wat anders als het boerenleven. Maar werk is voor mij werk.

Wopke van Solkema nam mij aan, als kistenmaker. Ik had als drager en grafdelver bij de begrafenisvereniging van Scharnegoutum al wat affiniteit met de uitvaartwereld. Ik rolde in het vak, voor zover je van vak kunt spreken. Scharnegoutum had een drager te weinig en ik ‘mocht’ die taak letterlijk op mij nemen. Zwarte jas aan en daar liep Meindert. Het was gezelliger dan ik had gedacht, maar dan uiteraard als de familie van de overledene er niet bij was. Er werd overal over gesproken, behalve over het werk waarvoor je was ingehuurd.”

Meubelmaker

“Eerst was ik kistenmaker bij Van Solkema; bij Wopke en later bij Wiebe. Eigenlijk was ik gewoon meubelmaker. Het materiaal kwam als boomstam binnen om vervolgens tot planken te worden verwerkt en daarmee maakte je het laatste meubelstuk voor de overledene. Al vrij snel kwam ik ook op de rouwauto in het nette kostuum.  Wiebe gaf mij alle ruimte om mij verder te ontwikkelen in dit toch wel specifieke werk. Ik kon geweldig goed overweg met Wiebe.

Na verloop van tijd ging ik de cursus voor uitvaartbezorger volgen. Ik heb dat eerst wel met Wiebe overlegd en hij gaf mij alle ruimte. Ik bouwde mijn werk bij Van Solkema af en kreeg steeds meer werk als uitvaartbegeleider. Ik heb mij in laten schrijven bij de Kamer van Koophandel en werd dus zelfstandig uitvaartverzorger Heslinga Uitvaartverzorging.”

Geen theater

“Ik heb altijd getracht om mijzelf te blijven; geen theater! Ik heb mij altijd verzet om aasgier te zijn, want in mijn vak zijn er mensen die willen verdienen aan andermans leed. Dat zie je vooral in het Westen van het land: pure commercie. Dat wilde ik absoluut niet. Mensen zijn vaak ‘in shock’ en zeggen dan: ‘Jo dogge mar’. Nee! Je dienstbaar opstellen, ik kom de familie later altijd weer tegen. Als ik in Heeg op een terras zit, dan wil ik niet hebben dat dorpsgenoten zeggen: ‘Meindert sit ús jild op te sûpen’. Uiteraard moest ik ook mijn geld verdienen, maar niet ten koste van. Het mag ook nooit een automatisme worden.”

Waarom hield je van dit werk?

“Omdat het prachtig mooi werk is. Ik heb er nóg moeite mee dat ik afscheid genomen heb. Ik moet het echt loslaten. Het is dankbaar werk. Het láátste moet goed. Mensen zijn er veel meer bij betrokken dan dertig jaar geleden; tegenwoordig is er heel veel mogelijk. Luisteren is heel belangrijk in ons vak. Familie moet iemand loslaten die hun hele leven bij hen is geweest. Het is een andere baan dan ‘normaal’, en dat maakt het ook bijzonder. Je kunt het niet worden, je bént het. Het vak kun je wel leren, vooral in de praktijk. Omgaan met verdriet leer je niet uit een boekje. Vaak wordt gezegd dat een uitvaartdienst van een kind het moeilijkst is. Dat ís ook zwaar, maar jonge mensen hebben vaak veerkracht en zijn flexibel. Mensen die een heel leven met elkaar geleefd hebben bezitten die flexibiliteit niet meer zo, dat is vaak erg verdrietig. Dat doet mij nog altijd zeer. De toekomst is weg.”

Touwtrekken

“Naast mijn werk als uitvaartbegeleider ben ik vier jaar actief geweest bij het trouwtrekken.” Touwtrekken? “Jazeker, het is een olympische sport geweest en ik werd zelfs bondscoach van het Nederlands damesteam. We draaiden echt mee op niveau. Sterker nog, we werden tijdens wedstrijden in Slagharen wereldkampioen! Een hele sportieve maar ook gezellige bezigheid; familieleden gingen vaak mee naar de kampioenschappen. Je komt in aanraking met allerlei verschillende culturen. Heel mooi. Maar wel fanatíék touwtrekken, hoor! Er zaten acht vrouwen in het team, in een bepaalde gewichtsklasse. Voor de wedstrijd moesten ze dan op de weegschaal om het gewicht te controleren. Als de dames boven het gewicht zaten, gingen ze draven om het aantal grammen toch op het streefgewicht te krijgen. Ze waren stuk voor stuk zo sterk ‘as in dyk’. Die vrouwen hingen soms wel tien minuten in het touw, bloedfanatiek. Vrouwen waren en zijn veel feller dan mannen. Ik heb ze wel jankend in het touw gehad, de emoties liepen wel eens hoog op. En dat mocht ík be-coachen.”

Foto: Laura Keizer | Tekst: Henk van der Veer